Ik liep door een drukke,
arabische stad
en daar zag ik je langs de kant
van de weg staan
voor de koets waar nog meer
van je lotgenoten stonden.
In de brandende zon overgeleverd
aan de nukken van de mens.
Sterk vermagerd,
een strak zittend tuig
en witte plekken in je vacht
van de oude wonden.
Uitgeput en moe
van de verplichte ritjes,
duidelijk met je kunnen over de grens.
Ik liep op je af
en keek in je mooie
maar droevige ogen,
je keek terug naar mij.
Ik aaide je met al mijn liefde
die ik voor je voelde met mijn vingertoppen over je hoofd.
Mijn hart huilde kon ik je
maar helpen,
kon ik je maar vrij laten
in een grazige wei.
Dat voelde je je gevoel
was nog niet verdoofd.
Ondanks al het kwaad
wat je was aangedaan,
gingen vrolijk je oren naar voren
van blijdschap.
Toen ik weg liep,
keek ik nog een keer
om jou te zien.
Je bent lief gebleven,
geen kwaad paard geworden,
wat naar iedereen trapt.
Ook jij keek niet recht voor je uit, maar jouw hoofd keek me na.
Misschien dat we elkaar
nog een keer mogen zien.
Zo was het leven niet
voor jou bedoeld.
Onze ogen raakte elkaars ziel,
dat heb ik gevoeld.
De mensen die op de stoepjes
in de schaduw zaten keken me aan.
Misschien dat het ze ook wat deed
en wie weet veranderen ze
in positieve zin je leven.
Ik wens je al het het goeds
en hoop met heel mijn hart
dat het je beter zal gaan voortaan.
Want nadat ik in je ogen heb gekeken, weet ik dat je zoveel liefde
hebt te geven.
Laat wat van je horen