Weer schieten de herinneringen
massaal als losse vlodders
in mijn hoofd.
Ik klauw nog ongeoefend,
half verdoofd,
in het ondiepe
waar de zalmen springen.
Reeds vallen bij de eerste tintelingen
en masse de lome vlinders in het loof.
Ik raap ze op en prik ze -onverdoofd-
met een punaise bij de dode dingen.
Bestaat mijn moeder enkel en alleen
als springend vis en opgeprikt insect.
Ofschoon zij aan de hemelpoort verscheen.
Spreekt zij nog in een
ondoods dialect?
Als heugenis en relikwie van één,
die in mijn ziel de hare heeft gewekt.
Laat wat van je horen