Wanhopig, met betraande ogen
tuurde ik,
opzoek naar een glimp van je,
naar buiten.
Vaag zag ik het contour van je lopen en ik bonkte gillend op de ruiten.
Het gezicht dat me verschrikt aankeek was niet van jou en weg was de waan.
Tot in de ziel van mijn lichaam besefte ik dat ik je voor altijd moest laten gaan.
Je dwaas.
Laat wat van je horen