Rond deze tijd van ‘t jaar
is alles smaak en kleur
van bloesem
en droesem
van lichtblauwe hemels
en violettengeur.
We zijn niet in de wieg gesmoord
maar dansen op een slappe koord
de stoffige cocon
mijn ouwe wieg van zolder halen
de oversteek gepast betalen
in schijfjes van de zon.
Tot aan de rand te vullen
met goud en zilverspullen
streling van de wind
en wat glans van de maan
de hartstocht van een kind
door ongerepte wouden
zijn vlag daar te planten
als teken van z’n waan
en dat hij nóg steeds meer
van deze grond gaat houden.
Er was een tijd van boeren
getrek aan gele snaren
spelen of beroeren
ritmische gebaren.
Je haveloze navel
die ons overhaalt
veilig en behouden in het
moederland neerdaalt
innige genegenheid
diepste schim van weemoed.
Al onze hoop die in de
schoot van moeder aarde broedt.
Een zachte mond van muskusroos
doordrongen en gewaagd
aan menig vochtig hertenhart,
een windhoos
ongevraagd
die twintig, dertig, veertig jaar zomaar wegblaast zonder smart?
Dat kan nooit
– ook niet als je oud en morsig bent en treurend om het verlies van een herinnering in de schommelstoel bij het raam de rimpels naar
zee om je mond gezweemd
het spuug op je lippen vreemd –
genoeg doen denken aan die
zijderoze bloesemblaadjes.
Dwarrelend omlaag
zo voel ik me vandaag..
Laat wat van je horen