De haan hoog op de spitse toren
Daar ginder in de straat
Die droomde wat verloren
Hij zocht een huwelijksmaat.
Hij liet zich naar beneden rollen
Vlak langs het hoge kerkportaal
En begon het kerkpad af te hollen
Hij maakte daarbij veel kabaal.
Hij rende naar de kippenhokken
Met hennen wel zo’n stuk of tien
Zij begonnen kakelend te tokken
Toen de haan zich in hun hok liet zien.
Maar Pien de hen met bruine veren
Die lonkte naar de haan
Zij wou het wel met hem proberen
Bij het schijnsel van de volle maan.
Maar de hennen kakelden in koor
Zij vonden de haan ook prachtig
Maar de haan die ging er gauw vandoor
Hij werd van zoveel vrouwen zenuachtig.
De haan die holde als een speer
Gauw naar de toren terug
Hij voelde zich een galante heer
Hij wou niet op zo’n kippenrug.
Ja in het kippenhok was het niet pluis
Als torenhaan een gewaagde onderneming
Hij hoorde op de toren thuis
daar bleef hij staan dan maar verveling.
Hij staat daar nu als trotse haan
Zijn staart met gouden glans
’t Was maar een droom, hij blijft hier staan
Hij ontsprong nog net de kippendans.
Laat wat van je horen