Lichtjes doof ik de lampen
en laat ik het duister binnen.
Het duister wil ik beminnen
zonder dat ik het licht hoef te bekampen.
Stilletjes – op hun tippen –
Naderen ze elkaar.
Eerst als twee maar
dan als één geheel, onze lippen.
Jij geeft de dingen vorm en licht,
je ligt in mijn gezicht
en met mijn handen voel
ik dat gouden gevoel.
Als het kon, eeuwig, als het kon
zou ik eeuwig in je ogen staren
en proberen te verklaren
waarom jij bent mijn zon.
Laat wat van je horen