Alle zieligen!
’s nachts kruipen zij zonder zicht
als vunzige slome oehoes
met kraaienpoten en eksterogen
een krakende trap bovenwaarts
schuw, maar zonder schroom
onnodig vroom,wellicht,
opwaarts,hemelwaarts,onaards
als vleugellamme engelen
zo zwaar te moede
door niet te harden licht
van sterrenstof;en tellen zij in rood
op gladde herfstblaren hun vele jaren
en lezen als in een nieuwe droom
het onvermijdelijk streng bericht:
’t gedicht over hun dood.
Laat wat van je horen