Het ware dat ik hier vertoef
onder zuivere hemelsluchten
draag gelaten eigen vruchten
omdat ik niemands anders’
meer behoef
Wees zacht, mijn kind want
Ik doorwaad de vreemde uren
waarin ’t licht van vroeger vuren
mijn gedachten alreeds overmand
Het kleven aan doordrenkte paden
door de reeds gestorvenen neergelegd
en alwaar ik verknocht, gehecht
mijn geest weeral mocht herladen
Wees lief, mijn kind, zij horen
jouw stem uit een ver verdwenen-
-verleden waar slechts leven diegenen
die hun ziel nooit hebben verloren
Het fonkelend meer doet verstijven
mijn gedachten aan een gestorvene
die mij schenkt ’t door hem verworvene
die mij in zijn verleden tracht in te lijven-
-in zijn gedachten en zijn leven
trekt mijn zinnen langs de waterlijn
o, zeker, hij had hier bij mij willen zijn
nochthans kan hij enkel woorden geven
Zijn geest verwoest de rieten kragen
mens, ik weet dat aan de oevers van
dit meer
geen terugkeren mogelijk is, geen ommekeer
want, mijn kind, de gestorvenen blijven vragen-
-om hun geleefde levens te herdenken
zoals wij ons zelf eens zullen wensen
dat men ons herinnert tot voorbij de grenzen
en ons gedachtegoed wordt bewaard,
om ’t komende generaties weer te schenken-
-aan diegenen, mijn kind, die het trillen
kunnen verdragen van jouw snaren
laten wij het slechts bewaren
voor de eenzamen, voor de stillen
Laat wat van je horen