Deze nacht vond ik-eindelijk-
Op de duivenzolder van mijn verloren vader
Een oude, zonderlinge blikken toverdoos.
Daarin een kaart van de oude stempel:
Een wensloos en mensloos landschapsportret
Bijna uit broeiende koloniale jungletijden.
Onderaan in kleine letters:”Leverkusen Drie-Germany”.
Vredig waaide kirrend de aanhoudende wind
Door het verlaten eikenhouten krakend Zoldergebint.
Hoorbaar het concert van een spelend kind
En de magische klarinet van een uitgelezen quintet.
Glasheder klonken meisjes op tegels bij lenig touwtjesspringen,
Blonde bakvisjes zongen zonder gène zwaaiend:
“Lila is het laatste,mooiste meisjesmodel!”
Huppelend, hinkespringend kwam ook rose in het spel.
Ver weg luidde een schoolse bel,
Weg de lellebel.
Een sneeuwwitte magiër herinnerde zich vaag de plaats:”Welzijnstraat”.
Schijnbaar acrobatisch sprong hij krakkemikkig als een onverlaat
Over het rustiek en olijfgroen landschapsbeeld
Naar de Dromende Hoeven aan de Blauwe Rivier,
Naar de middeleeuwse erven,zonder mens of dier.
Daar stoven plots twee uitgestorven pinguïns voorbij;
Althans, zo archaïstisch en anachronistisch droomden wij.
Bronzendee,gonzend,shertsede,sarcstiche klokken luidden toen snel.
Geen alarmklok,noch beiaard,nch avondklok,noch noodlotklok was van tel.
Langgestorve vogels vluchtten naar een zwijgzame nis.
Laat wat van je horen