Langzaam loop ik op een koude winteravond over het strand.
De bijtende wind doet pijn
aan mijn ogen.
Maar ik voel het niet,
ik zie alleen jou, telkens opnieuw.
Jou gezicht boven de witte
koppen van de golven.
Ik roep je nam maar je antwoord niet.
Ik blijf je roepen, je verdwijnt.
Schreeuwend zak ik in elkaar
op het strand,
En het water omarmd me
met z’n koude armen.
Ik wil verdwijnen.
Verdwijnen naar daar waar
niemand mij vind!
Weg van alle pijn,
weg van alle mensen.
Weg van alle liefde,
het maakt me kapot.
Opeens zie ik je weer.
Je staat met je armen te zwaaien,
in het verte op het strand.
Ik wil recht staan maar dat lukt niet.
Uiteindelijk lukt het me om met veel pijn recht te staan en naar je toe te lopen.
Maar het lijkt of ik
maar niet dichterbij kom.
Je blijft zwaaien, je blijft roepen.
Opeens besef ik dat ik droom,
een nachtmerrie.
Niemand kan mij zeggen hoe
ik mij voel.
Niemand kan mij zeggen hoeveel ik om je geef, en niemand kan me
zeggen wat je voor me bent.
In die stilte van liefde,
op die rots in de branding
kan ik zeggen…
Ik hou van jou!
Laat wat van je horen