Over koele vijvers vaart het slavenkoor.
Wezenloos, met blinde waterlanders
Klieft de geboeide galei
Door de staalblauwe meanders
Van de sluimerende groene vallei
Waar lamme schapen slapen in bruin habijt,
Door spoken en bazige bokkenrijders gewijd.
Zo drijven boeven en beulen door.
O, Onaangename Adelheid,
Verdwijn, op wieken van ijdelheid.
Alles schemert in slaafse herinnering.
Gij, volkse roeiers: roep triomf en zing!
Geen koetjes en kalfjes om te keuvelen;
Verdwijn, want waar er slaven zijn
Zullen er meesters sneuvelen!
Laat wat van je horen