Eind jaren tachtig,
vond ik wis en waarachtig,
een meisje met sproeten,
ze stond plots op mijn voeten,
ze zei formeel pardon,
omdat ze niets anders kon,
en schuifelde wat achteruit,
in de bus naar arnhem zuid,
ze vroeg wat mijn naam was,
en die had iemand uit haar klas,
zij vroeg wil je met mij,
en ik zei ik ben nog vrij,
jij gaf mij een jojo,
vond dat een mooi cadeau,
ik gaf haar een eerste zoen,
ze zei dat moet je nog niet doen,
want we zijn nog niet getrouwd,
ik zei wel als je van me houdt,
zij vond het toen goed,
ik gaf er eentje op haar snoet,
die busrit leek eeuwig te duren,
of tenminste vele uren,
maar toen moest je van je ouders,
bij vader op de schouders,
weg van mij en de bus naar zuid,
beide tranen op de snuit,
heb haar nooit meer gezien,
denk bij sproeten altijd: ‘misschien’.
Laat wat van je horen