Ik druk mijn gezicht,
zachtjes, maar toch onvoorzichtig
zoals gebeurt bij het toeslaan van
een vlaag nieuwsgierigheid,
tegen de glazen plaat.
Men zucht dampt een cirkel
warme lucht
tegen de koude van de misschien
iets te late winter
en ik tuur,
tot mijn ogen vertroebelen,
nee, nog langer,
tot men ogen verwateren
verzinken
een traan ontsnapt
en spoort zich door de mist
die ondertussen is uitgebreid
De herinneringen worden scherper
van afgelopen dagen
weken
maanden
Een andere
er hetzelfde uitziend,
maar anders betekenende traan,
rolt zich kronkelend
naast de vorige
en beseft misschien op het einde
van zijn, o zo korte bestaan,
dat hij toch niet zo verschillend
was van die andere,
die langs bijna identiek
hetzelfde pad
was weggegaan
Ik licht men hoofd op,
van de reflectie
die me troost had gegeven
De schemer in men kamer
pijnigt mij
ik voel de drukkende pijn
van alleen zijn
en besef
terwijl ik de sporen
op de glazen plaat gadesla
dat ik je niet kan loslaten.
Laat wat van je horen