Nu mijn afstraffing
reeds nader komt,
vlucht ik verder weg
in’t groene uitgestrekte
van de wei
verder weg dan het punt, dat
uw einderzicht bereikt,
tot ik uitgehold
me veilig liggend vlei en
in de blauwe blik
der zorgeloze hemel kijk
versteend memoriseer
en vragen(tot) in de ziel
van mezelve richt,
zoals:
waarom
m’n vertroebeld denken deze
oplossing had aangereikt.
gekroond met gevoelens
van weemoed rolt een
geperste traan via
m’n wangflank naar
benee; ik ontdooi
m’n vervrozen moed
en doorbreek diets
koppigheid.
Bijgeschoold schaaf ik
aan het uitgewiste spoor
opdat ik sneller dan
optimaal me terug
in je gezichtsveld schuif.
Buiten vormt aanhoudende regen
de monding,
Binnen is een bron van tranen
opgedroogd.
Laat wat van je horen