In gedichten die ik heb gewrocht.
Vond ik soms dat wat ik zocht.
Wat liefde en wat rust…
In slaap droomde ik
dat je me had gekust.
In de loomte die me nu zacht sust.
Ben je voorgoed verdwenen.
Voor het laatst verschenen…
Ik ben de as in zachte vlucht
Op de wind geblazen in een zucht
In zee gevallen zonder gerucht…
In de verte is er een strand,
De kust van een vreemd.
en prachtig land…
Aan de einder vaart
een schip heel kalm.
Het strooit mijn as als rode walm.
Dat meevliegt op de wind.
Naar golven en de zon.
Waar leven eens begon.
Ik omhels nu deze zee.
Ze voert mij zachtjes met haar mee.
Naar waar de einder de hemel won.
Waar golven, vogels, vissen, zon.
vloeien in elkaar en worden een…
Daar voert zij mij nu zachtjes heen.
Ik wil niet dat ik zo zacht rust…
Wil niet verlangen naar de vreemde kust.
Wil je nog vertellen over vreugde.
Dat het mij zo verheugde.
Toen je me voor het
laatst had gekust…
Nee, ik verlang niet deze rust…
Toch vlieg ik naar die vreemde kust
Van verbijstering of rust?
Ben ik dan ooit echt weggeweest.
Was ik ooit echt lichaam met geest.
Of was mijn ziel in droom gesust.
Was het jouw droom, jouw koestering.
Waarin ik bewust van de schemering.
Mij weer hoor klinken als een kind.
In het wijdse dat mij thans overwint.
Zie ik de hemel open en wijd.
Drijvend op een zee van tijd.
En tot elkaar versmelten.
Tot oase voor gekwelden.
Waar de dood naar leven wijst.
Daarheen ben ik naar toe gereisd…
Laat wat van je horen