Als alle mensen op hun handen liepen
En ankers bleven drijven op de Rijn,
Als oesters ongehoorde dingen riepen
En naalden ons doorstaken zonder pijn,
Als kangoeroes in hemelbedden sliepen
En mummies konden zingen in hun schrijn.
Als pyramiden soepel zouden zwiepen
En modderbaden geurden naar jasmijn.
Als reuzen gingen zwemmen in ’t ondiepe.
En er geen einde kwam aan dit refrein,
Dan hoorde ik een raamkozijn zacht piepen.
En kuste jij me, dwars door het gordijn.
Laat wat van je horen