We wandelden langs de vijver
ik had alleen maar oog voor jou
de lucht werd alsmaar grijzer
lichtjes beroerde ik je mouw
Ik keek je aan, je ogen hingen vast aan mij
je streek vluchtig door je haren
ik voelde eventjes je dij
kon amper mijn zinnen bedaren
Je wees naar de hinde tussen het lover
ik zag enkel je ogen doorweven met agaat
en hoopte:dit gaat nooit over
wist met mijn eigen weer geen raad
Als jij zou willen zou ik je minnen
zoeken die rozemond, zo lieflijk lacht
mijn hand achter het kille linnen
jouw satijnen huid beroeren heel zacht
Mijn liefde is een zoete slavernij
waarin de hartstocht niet kan doven
die hoort er eeuwig bij
ik blijf er altijd in geloven.
Laat wat van je horen