Heel m’n dorre ziel verlangt naar haar
fijn als wit zand
reikt ze me de hand
naar m’n lippen, we reiken naar mekaar
En als de verpletterende lust is geweest
Geen bindingsangst
Maar om elkaar te verliezen zijn we bevreesd
En als ze ’s ochtends snel haar kleren aantrekt
achteloos als een plomp wijf
geniet ik alweer van haar lijf
Val in zwijm als ze eenvoudigweg “goeiemorgen” zegt.
Laat wat van je horen