Met manke voeten kwam ik binnen,
jij zat aan d’open haard.
Ik was vervuld van zinnen,
jouw stem klonk heel bejaard.
Je bent beginnen minnen,
een spel van liefde en van vuur,
een spel dat niemand kan winnen
van tederheid zo puur.
Ik heb je dan gelaten,
vernederd en bespot.
Ik kwam niet toe aan haten:
ik was zelf de god.
Laat wat van je horen