Donderkoppen denderen
in daverende stilte,
op de stroom van hoog naar laag,
het lijkt zo traag,
maar aldaar te midden het gevaar,
daar wisselen de flitsen de wacht.
Gonzend rillend en
schreeuwend gillend,
potent door zijn gebrek
doorklieft hij ruw het wolkendek
en prikt de aarde zacht,
met zijn kortstondig lange vonken,
van onmetelijke kracht.
Dan krimpt hij in en slinkt hij weg,
verjaagd door ijler blauw.
Verstikte damp, verslagen dauw,
de grijsheid pakt weer kleur.
En als de rust is teruggekeerd
krijgt alles weer zijn eigen geur.
Laat wat van je horen