Klein kind, je lag daar zo onschuldig
in je wieg.
Je lachte zo aandoenlijk, je was
zo vreeslijk lief.
Maar ja, nu ben je groot, en wat
ben je geworden?
Je lijkt, een ander mens, een schuldige
een dief.
Klein kind, je lag daar al zo schuldig
in je wieg.
Je doop, was zo ontroerend, God zei:
Ik heb je lief.
Geen maar, nu je groot bent, en je
bent gaan geloven.
Je bent een ander mens, omdat
God je verhief.
Laat wat van je horen