Wij zijn niet meer dan de
bladeren in de wind
Die fladderen in vlagen, het blad
dat in dansen behagen vindt.
Wij zijn argeloze zaaiers van een nog onbekende
vloek.
Of misschien de trommelaars van een lied
van onbekend verlangen.
Of de componisten.
Wij zijn niet meer dan de
regenomwaaide maskers, weerspiegeld in ons eigen
lot.
Het nooitgekende verzwelgt mij wederom
ik kan er niets aan doen maar ik zoek
nog steeds de sleutel van dit meedogeloze stervens-
slot.
En mocht het niet gevonden laat me
dan maar in afgelegen oorden afwachten
tot ik enig inzicht krijg in mijn eigen levens-
lot.
De grote maan gloeit in mijn moede ogen
laat mijn angsten maar beschijnt mijn mededogen
met deze wereld en haar grote kindergroep
ik laat haar en de wereld en hoor reeds van verre
het warme, het verlokkende, tedere van des engels hemels-
roep.
Laat wat van je horen