Roekeloze rauwe woorden,
op de klank van huilende snaren,
verward door lege akkoorden,
zand over graven van dierbaren.
Koude kille nachten,
tussen turbulente dagen in,
waarin we enkel moeten wachten,
op gedrevenheid door waanzin.
Toen we vaarwel veinsden,
met witte rozen en tranen terwijl,
we van binnen synchroon grijnsden
en fluisterden ‘tot snel’.
In het weke warme water,
baden wij onszelf weg,
we gaven over door de kater,
ons bloed samen met het broodbeleg.
Laat wat van je horen