Spannen wolken spinnen schapen.
De Hemel strekt stijf de vleugels.
Paarden huiverend in starre teugels.
Vogels vliegen in vlagen.
Blauwe kouwe winterdagen.
Scharen bijen werken
Onder spitsen van kerken.
Zieken klagen;wegen wagen.
Torens spuien eenzaamheid.
Keien vriezen uit straten.
Hier rusten diep de oude soldaten.
Zij roepen, bidden, rouwen
In de tempels van hun jeugd
Als zonnekind in winterwind.
Koude vrouwen kraken de panden
Met klauwende en gretige handen
Van hun rijkelijk vol verleden
En scheuren onze lenige kleden.
Met roze, bolle kaken.
Schaatsen op Breugheliaanse Rivieren.
Als aalgladde pelsdieren
Door ondeugende kieren.
Ziek van liefde.
Gezond van gemis.
Zo is gewis
Winter, wit, stijf vernis.
Laat wat van je horen