Ze wees koud
mijn vragende hand af,
bedekte met haar handen
haar borsten van albast;
haar hijgende mond
verstokte tot een tong
van scherp verwijt en ongeloof.
De zoete klamheid
van haar onbedwingbaar libido
verdampte snel
tot slijmerige slierten
Zij was gekomen,
ik niet.
Ze kwam recht
en met haar beide voeten
op de grond,
zo zei ze toch.
Haar liefde was een bruuske dood gestorven.
Ze bood me zelfs geen schouder,
niet eens dat greintje troost,
en verdween in de kille
natheid van de nacht.
Laat wat van je horen