De hele schepping leek hierop te wachten
en hield van angst de adem in
geen vogel fluit, alleen dat zachte
ruisen van een opstekende wind
Het begint nu, met grote druppels regen
fris nat na drukkende hitte
de grond slorpt water als een zegen
het liefst gaat iedereen buiten zitten
Maar het gaat harder, de dreiging komt terug
het blijft nog steeds stil en donker
alleen de regen plenst, alles vlucht
wachtend op de komende donder
Plotseling wordt dit gebeuren ruw verstoord
een lichtflits! fel, verblindend
trekt lichte strepen het donker door
de donder volgt en alles zindert
Na een zorgvuldig opgebouwd crescendo
neemt het geweld weer langzaam af
en na een laatste dimunuendo
is het of leven komt uit een graf
Wat er fluiten kan fluit, wat zingen kan zingt
het ruikt fris, groen: ozon en hars
leven herstelt zich en de grond drinkt
water, en de mens zegt: ’t Was weer bar’
écht ònweer!
Laat wat van je horen