De overspelige vrouw.
Ze trokken haar, nee sleurden haar
Tot vlak voor Jezus voeten,
Ze zouden haar volgens de wet,
Daar flink voor laten boeten.
Het was een schande, zeiden ze,
Een schaamteloze daad,
Haar overspel, dat moest gestraft
Ja, weg met deze smaad.
De Meester zat en keek haar aan
En wist, ze moest gestenigd.
De mensen drongen, schreeuwden luid,
Genadeloos verenigd!
Hij moest het zeggen, Hij alleen
En angst sprak uit haar ogen.
Zijn handen schreven in het stof,
Zijn hoofd diep neer gebogen.
“Wie zonder zonden is” sprak Hij,
“die gooit de eerste steen”.
Ze dropen allen schaamvol af
En niemand gooide, zelfs niet een.
De Meester zag haar ogen,
Vol ingehouden vrees:
“Vrouw, heeft niemand jou veroordeeld”?
“Nee, Heer niemand” sprak ze hees.
“Dan veroordeel Ik jou ook niet”
Vol liefde keek Hij neer.
“Ga heen en leef in vrede
En zondig nu niet meer”!
Laat wat van je horen