Aan de nacht zijn wij ontkomen,
aan de vuist van de despoot,
aan het diensthuis van de duivel,
aan het duister van de dood.
Aan de nacht zijn wij ontkomen,
aan de leeuw die heeft gebruld,
aan de vloedgolf van de zonde –
aan het vuilnis van de schuld.
Aan de nacht zijn wij ontkomen,
aan de woede der woestijn,
aan de dreiging van de dromen
nooit en nergens thuis te zijn.
Aan de nacht zijn wij ontkomen,
aan de plaag van het gericht –
laat de wijn van vreugde stromen
Pasen! Kanaän in zicht!
Laat wat van je horen