De klein man met Grootheidswaan,
met een ego zooo groot,
dat de arme man, heel zielig,
in zijn eigen schaduw kwam te staan.
De kleine man, met zijn grote mond,
als een sprekende waterval,
zodat hij onhoorbaar werd,
zichzelf niet kon volgen,
laat staan zichzelf verstond.
De man dacht zichzelf een zwaan,
mooi en graieus,
maaar de arme man,
werd door het neusje van de zalm,
veracht en niet smakelijk bevonden en
verzocht ver van hun heen te gaan.
Nee, hij was niet de verhitte strijd met strijders in hun volle glorie.
Hooguit was hij de blaren op zijn eigen gebrande billen.
Laat wat van je horen