Ik had een droom onder de vijgeboom
Van drie triooltjes met twee bosviooltjes
Die ik wilde zoenen met elf limoenen
En wou dat ik vrijde midden op de heide
Mooi en zo fijn met de ware jasmijn
Waarna ik bloos als een rode roos
Nu ben ik geen groentje na dit meizoentje
Of een knoeier van een droogbloeier
Want aan mijn liefje als een madeliefje
Geef ik mijn hulp voor de tulp
En spin ik garen bij een wijfjesvaren
Ben ik niet luier dan de bruidssluier
En geef ik na rijp beraad het springzaad
Zaad aan mijn beminde van de heggewinde
En beleef dan een poosje in een hemelroosje
De verdiende roem van de zonnebloem
Dat heb je met een kanjer als die anjer
Maar vroeg toch vermetel aan de brandnetel
Naar de nagalm over de maagdenpalm
Van het genoten fuifje van het blauwe druifje
Wie is het vergultst ik of de hulst
Vroeg ik voluit er was toch moederkruit
Bij mijn lieve duif verworden tot een rijpe druif
Maar die was boos of was het de framboos
Er was iets wat haar niet zinde van de linde
Het was naar verluidt pure bitterkruit
Achteraf een Judaskus van een kaktus
O, ik wou dat ik jij was als simpel gras
Mijn lieve Amalia water halen voor mijn dalia.
Laat wat van je horen